2013
De feiten (een zevenjarige die een ovenschotel bereidt, een brugklasser die akelig secuur de bonte was scheidt van de witte) lieten zien dat Staalslijper junior vooral zichzelf opvoedde. In de jaren waarin hij van baby uitgroeit tot mens, verandert Hans’ vaderlijke onvermogen in een dreinende, deerniswekkende boosheid.
‘Je geeft je zoon de naam van een leeuwendoder’, zegt Hans bijvoorbeeld op een vrijdagnamiddag, terwijl diezelfde zoon op de sofa zit, met in zijn nek een uit de hand gelopen Maaskantmatje en op zijn schoot een parmantig gedecoreerd notitieboekje waarin hij bedachtzaam zit te schrijven.
‘Maar wat krijg je ervoor terug? Een langharige, versjes schrijvende teckel.’ Waarop hij het voor zijn ogen onleesbare schotschrift uit diens handen trekt en in de prullenmand gooit. Voldaan zijgt hij neer in de zetel die op een armlengte van de altijd murmelende televisie staat. Weinig later, vlak voor de begintune van Voetbal International, klinkt een misplaatst vrolijke ‘plop’ als hij een flesje Heineken ontmantelt met een aansteker.
De zoon onderwijl trekt het notitieboekje uit de prullenmand. De harde kaft week en smoezelig van het koffiedik, de woorden onleesbaar. Hij bladert tot hij een onbezoedelde pagina vindt en schrijft calciumcarbonaat, calciumcarbonaat, calciumcarbonaat, al schrijvend zachtjes de klank proevend, als een bezwerende klaagzang, zo vaak dat hij tenslotte één wordt met de kalmerende cadans van dat woord.