Simson Staalslijper 3

2015 

Is het een soort mimicry, dat persisterende zwijgen van hem? Vita weet het niet, maar haar fascinatie voor die jongen met zijn Repelsteeltjeshaar en frêle fysiek is tomeloos. Dus ploft ze op de introductiedag pardoes naast hem neer.   ‘Hoi, ik ben Vita!’   ‘Krimson’, schijnt hij te zeggen. Verbazing over het tinkelen van zijn stem, alsof wat onverstaanbaar is niet kan klinken als een sterrenhemel uit een Disneyfilm.   ‘Krimson,’ vraagt ze ‘zoals die bandiet uit Suske en Wiske?’   ‘Nee,’ zegt hij, ‘Simson, zoals de Nazireeër.’   ‘Oh.’ Ze haat het als iets wat zo terloops wordt meegedeeld geen belletje doet rinkelen, het brevet van onwetendheid dat ze ermee tentoonspreidt.   Daarom zegt ze: ‘Ik ken een jongen die precies zo heet. Beer van een vent met een oneindig tirannieke vader. Op een dag besluit hij dat het genoeg is. Loopt hij dus, op zijn vijftiende, met een sigaret in zijn mondhoek de woonkamer binnen en deelt zijn vader mee: ‘things are gonna change around here.’   De Nazireeër, wat dat dan ook mag zijn, lijkt ontwaakt uit zijn stand-by en vraagt tot haar tevredenheid nogal behaagziek: ‘En toen?’   ‘Toen groeide hij een paar blauwe plekken en een gebroken kaak, verder bitter weinig.’Simsons schouders versmallen en zijn rug kromt zich als dat van een dametje op hoge leeftijd.

Vanaf die eerste dag in vier vwo smeden Simson en Vita een hoogwaardige legering die hen als een semi-permeabel, tweepersoons maliënkolder omhult. Een Peppi en Kokkie-achtige verwantschap die iedere tsunami het hoofd biedt en het beste in hen beiden naar boven haalt.

Ze vormen een merkwaardige kruisstelling.   Op koopavond, als een menigte consumenten (vóór ze naar de karaokebar gaan om iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen te brallen) zich gewetenloos tegoed doet aan surrogaatgeluk gaan ze samen een van Vita’s weinige, maar prominente angstgegners te lijf. Terwijl een Hunkemöllerwicht met ogen als vergrootglazen de gangbaarste dikke-meisjes-theorie als een zoeklicht over Vita’s lichaam schijnt, gaten brandend in haar nu toch al oververhitte gemoed, steekt hij een verkoelende arm in de hare en loodst haar via kledingrekken en pashokken naar de kassa.   Op straat, opgeslokt door de massa, hervindt Vita haar kordate kalmte in Simsons onderwaterstilte, hun pas heeft iets weg van een kabbelend beekje dat stoïcijns zijn weg zoekt naar een woeste zee.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *