Nieuwe dag
Het veldwerk laten we aan anderen
– wij kopen beschuit en rozenkransen –
bij het krieken van de dag hoor ik nog net
het licht door haar pupillen zeilen.
Ik stel me voor hoe tranen zich verzamelen
tot het verdriet van alledag een gekoesterd
kleinood wordt. Wat zal blijven hangen
van die jaren dun als rijstpapier?
Ze lijkt op mij zoals vogels in de vlucht
op elkaar lijken. Op een dag zal ze
het vraagteken in haar geschiedenis
ontdekken, ‘luister,’ zal ik dan zeggen,
‘laat het genoeg zijn dat je wordt gedragen
op handen die naar vertes wijzen’.
Maar dat is later, nu ligt ze nog
in een onbeschreven tijd
is alles troebel en vormelijk
sluipen wij op tenen
langs wat een leven worden moet.
Alles smelt
we zaten in de tuin
toen uit het noorden een geluid klonk
dat leek op het breken van ijsschotsen
niet dat we daar ooit bij zijn geweest
maar volgens mijn oma moet je zo af en toe geloven
in het onvoorstelbare
zoals vossensporen in het sneeuwland
lijken op kindervoetjes die richtingloos
scheve cirkels trekken door het wit
ik droom van een huis als
op een kindertekening waarin zij en ik
op zolder een kamer bouwen
zonder overstromingsgevaar
met aan de wand een schuine boekenkast
vol verhalen met hopeloos falende helden
als de laatste trilling van de knal is weggestorven
fluistert ze dat ze liever in sprookjes gelooft
dan in de krant, wijst naar
de moedervlekken op mijn arm, zegt:
jouw huidskleur is de voorbode van iets groters
Voor wie gelooft in sprookjes
Deze plek is ‘s nachts van de herborenen
zij die de breedte van een lege Herestraat
beminnen, de verlichte winkelpuien
zijn speelgoedkamers, de straatstenen
het matras van de wakkeren.
Hier vertellen sjofele mannen in ruil voor een euro
de mop van de eeuw, hun geschater klettert
als kleingeld in de hoed van de violist
op de hoek van de Oosterstraat.
In de Kroeg van Klaas houdt koud geluk
zich op in glazen, vanonder de muziek
klinkt het ketsen van de biljart en ach
de poëzie.
Zuidwaarts ligt de Hondsrug loom over de aarde
haar pels bedekt met hoefsporen en mensenstappen.
Ergens leidt een pad naar het Oosten
waar veenplaatsen als plakjes kaas
liggen in wat altijd al een wingewest is geweest.
Kom, laten we lijnen tekenen
alles erbinnen telt voor twee
laten we willekeur op willekeur stapelen
tot alles drassig is
en leeg.
Voor wie gelooft in sprookjes zijn er wegen
naar Hongerige Wolf en Nooitgedacht
kronkelend als guirlandes door korenblauwe velden
waaruit af en toe ogen opduiken als koplampen.
Aan de slootkanten lisdodden
met hun onpeilbare weten en overal horizon
slechts doorbroken door knotwilgen die oud
en stram de wind trotseren.
Luister naar het geluidloze zingen
van akkers, het oprukken van huizen
straatnamen, zebrapaden en weet
dat het uiteindelijk niet uitmaakt.
Want twee uur gaans vanaf de stad
blijven begroetingen
klinken als een dagvaarding
vriendschappen bestaan uit
een knikje
een klap op je schouder
je naam op de kalender
in de wc.